Ambulances in de Eerste Wereldoorlog – 1914-1918
Wij kunnen ons nu nauwelijks voorstellen dat ruim honderd jaar geleden er in ons land een burgerinitiatief was, voor het openen van een militair noodhospitaal in Rusland. Toch was dat in 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog, wel degelijk het geval. Op 30 juli 1916 werd het noodhospitaal in Sint-Petersburg officieel geopend door een tante van de toenmalige tsaar Nicolaas II. In dit artikel wordt de historie van dit noodziekenhuis beschreven.
Lydia Heemskerk-de Kalinowa van Zaremba
In de kleine geschiedenis van het Nederlandse militair noodziekenhuis voor Rusland spelen twee, in die tijd bekende Nederlanders een hoofdrol, namelijk Lydia Heemskerk-van Zaremba en Philips Christiaan Visser.
Jonkvrouw Lydia Heemskerk-de Kalinowa van Zaremba was de tweede echtgenote van de landelijk bekende politicus Theodoor Heemskerk. Hij was van 1908 tot 1913 voorzitter van de ministerraad, minister-president zouden we nu zeggen, en tegelijk minister van Binnenlandse Zaken, toen een gebruikelijke combinatie. Heemskerk trouwde in 1881 met jonkvrouw Maria Cornelia (Marie) Hartsen, maar na nog geen vijf jaar overleed zij aan tuberculose.
Vier jaar later was Heemskerk alleen op vakantie in de Duitse plaats Bad Kreuznach. Daar ontmoette hij een weduwe, een Russische gravin uit Sint-Petersburg, met twee ongehuwde dochters. De jongste dochter Lydia trok zijn aandacht. Hoewel haar moeder een huwelijk met “die oude Hollander” afraadde, zette zij door en trouwden zij in 1891 in Sint-Petersburg. Heemskerk was achtendertig, Van Zaremba eenentwintig. Het huwelijk en het samengestelde gezin werden geen succes, maar ze bleven, op papier, bij elkaar.
Het ‘Comité van de Nederlandsche ambulance voor Rusland’ was in 1915 en 1916 een initiatief van, en stond onder voorzitterschap van jonkvrouw Heemskerk-de Zaremba. Het begrip ‘ambulance’ duidt hier overigens op de faciliteiten voor een mobiel noodziekenhuis, dat werd ingericht om gewonde militairen te verplegen.
Philips Christiaan Visser
De tweede bekende Nederlander, betrokken bij het noodhospitaal, was Philips Christiaan (Philip) Visser. Op dat moment vooral bekend als begaafd Nederlands alpinist en auteur van het eerste Nederlandse boek over bergbeklimmen. Hij was medefirmant van de oudste en belangrijkste jeneverstokerij in Schiedam en financieel onafhankelijk. Visser zou later nog veel bekender worden in Nederland als leider van vier succesvolle expedities naar de Karakoram , als diplomaat in Turkije, Zuid-Afrika en Rusland en als auteur van vele boeken en artikelen.
In 1914 besloot Visser samen met zijn echtgenote jonkvrouw Jenny Visser-Hooft, naar Rusland te reizen voor een expeditie in de Kaukasus. Zij wilden een poging doen om daar de Kazbek te beklimmen. Op 28 juli 1914, toen het echtpaar Visser-Hooft onderweg was naar Georgië, toen onderdeel van Rusland, brak de Eerste Wereldoorlog uit. Het gevolg was dat ze niet van Oost- naar West-Europa terug konden terugreizen via de Balkan of over de Middellandse Zee. Ze waren gedwongen om per spoor eerst vanuit Tbilisi, nog verder naar het oosten naar Bakoe te reizen. Vervolgens van zuid naar noord dwars door Rusland, via Rostov, Moskou naar Sint-Petersburg. Ten slotte door Finland en dan per stoomboot via Zweden terug naar Nederland.
In Sint-Petersburg verbleven ze op de Nederlandse legatie waar mr. dr. A.M.D. baron Sweerts de Landas Wyborgh, gezant was. Hij probeerde, gecharmeerd van het jonge echtpaar, Visser te verleiden toe te treden tot de diplomatieke dienst. Zeer waarschijnlijk is dat Sweets de Landas mevrouw Heemskerk-de Zaremba en het echtpaar Visser-Hooft aan elkaar heeft voorgesteld. Visser werd secretaris van het Comité en zou ter plaatse in Sint-Petersburg de rol van administrateur van het noodziekenhuis op zich nemen.
Noodhulp door het Rode Kruis
Voor de Eerste Wereldoorlog was er al een traditie van medische noodhulp door het Nederlandse Rode Kruis in oorlogsgebieden. Tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870 verzorgde Het Rode Kruis zeven hulpposten. Later tijdens de Boerenoorlogen werden er vier in Zuid-Afrika gerealiseerd.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blokkeerde de neutrale Nederlandse regering het sturen van noodvoorzieningen door het Nederlandse Rode Kruis naar het buitenland. “We moesten ons kruit droog houden voor het geval dat ook ons land in de oorlog zou worden betrokken”, aldus Vincent Kramers, oud-diplomaat en deskundige op dit gebied. “In 1914 besloot onze regering bovendien om de export te verbieden van genees- en verbandmiddelen. De toelichting bij het desbetreffende Koninklijk Besluit stelde dat wegens het oorlogsgevaar plotseling de noodzakelijkheid was gebleken om de uitvoer van deze goederen te verbieden. Voorkomen moest worden dat de aanwezige voorraad zodanig zou verminderen dat die voor de behoeften in eigen land niet toereikend zou zijn.”
Ondertussen waren er in het neutrale Nederland, terwijl de Eerste Wereldoorlog op vele fronten heftig gaande was, wel particuliere initiatieven voor noodhulp in het buitenland toegestaan. “De Nederlandse regering heeft geen oordeel over de uitzending en werkzaamheid van ambulances naar den vreemde. Deze vallen buiten haar bemoeiingen”, aldus de minister van Buitenlandse Zaken Loudon in een brief aan mevrouw Van Riemsdijk, voorzitter van het Centraal Comité voor de Nederlandse Ambulance naar Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
Dat leidde in Nederland tot zeker tien initiatieven voor medische noodhulp achter de frontlinies. Te weten in Servië, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en dus ook in Rusland, waartoe Heemskerk-de Zaremba het initiatief nam en waaraan Visser zich verbonden had.
Comité Nederlandsche ambulance Rusland
In het voorjaar van 1916, het comité had inmiddels voldoende geld ingezameld, werd op 1 april een bijeenkomst georganiseerd vanwege het aanstaande vertrek van Philip en Jenny Visser-Hooft. Visser voerde hier het woord als secretaris van het bestuur en administrateur van het noodziekenhuis. Mevrouw Heemskerk-de Zaremba wilde eigenlijk zelf voor de laatste besprekingen naar Rusland afreizen. Helaas, de Duitse autoriteiten weigerden medewerking om haar doortocht te verlenen. Duitsland “wenschte niet mee te werken om eenig werk van humanitairen aard ten bate van Rusland te bevorderen”.
Daarom besloot het comité in april het echtpaar Visser-Hooft vooruit te sturen om ter plaatse alle voorbereidingen voor het noodziekenhuis te treffen. Het echtpaar was, zoals reeds gemeld, eerder in Sint-Petersburg na terugkeer uit de Kaukasus in 1914. Ze hadden uit die tijd een warme band met de Nederlandse gezant aldaar baron Sweerts de Landas. Deze zorgde er voor dat Visser tijdelijk, voor een half jaar, honorair attaché werd in de Nederlandse diplomatieke dienst in Rusland, waardoor hij een beschermde status had.
Naar Sint-Petersburg
Samen met zijn vrouw reisde Visser eind april 1916 helemaal om de Duitse gebieden heen, eerst naar Newcastle in Engeland, dan naar Narvik in Noorwegen en vervolgens met de trein naar Haparanda. De plaats ligt in Zweden aan de noordzijde van de Botnische Golf aan de grens met Finland. Finland was die periode als Groothertogdom in personele unie met Rusland verbonden. Feitelijk lag Haparanda toen dus aan de Russische grens.
Philip en Jenny Visser kwamen op 10 mei 1916 aan in Petrograd. Dit was sinds het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de naam van Sint-Petersburg. De Russen wilden af van de Duitse klank van ‘Petersburg’. De jongste oom van Tsaar Nicolaas II, grootvorst Paul Aleksandrowitsj stelde zijn paleis aan de Engelsche Kade in Sint-Petersburg beschikbaar voor het noodziekenhuis.
Het schip van de Maatschappij Müller & Co, dat de geneeskundige staf, het verplegend personeel en de geschonken inventaris voor het noodhospitaal belangeloos zou vervoeren, verging helaas op 16 mei 1916 voor de Engelse kust, waardoor het vertrek vertraagd werd.
Uiteindelijk vertrok een groep van vijf artsen, onder wie als geneesheer-directeur dokter Bijleveld, elf verpleegkundigen en drie huishoudelijke hulpen onder leiding van Heemskerk-de Zaremba, langs dezelfde lange omweg die de Vissers hadden gevolgd, op 14 juni 1916 per stoomschip uit Rotterdam. Op 3 juli kwam men per trein in Sint-Petersburg aan. De inventaris voor het noodhospitaal, bestaande uit driehonderdvijfenzestig kisten, arriveerde vijf dagen later met vrachtwagens. Veel was beschadigd, maar het röntgenapparaat kwam ongeschonden aan. In twintig dagen werd het complete noodziekenhuis in gereedheid gebracht.
Opening
Op 30 juli werd het militair noodhospitaal officieel geopend door prinses Olga Valerianovna Palej, de tweede echtgenote van grootvorst Paul Aleksandrowitsj. Op 2 augustus arriveerden de eerste ernstig gewonde soldaten. Het noodziekenhuis stond ver van het front en was erop gericht om de gewonde militairen, na eerste medische spoedhulp aan het front, zo snel mogelijk te revalideren. De meeste Russische militairen hadden ernstige schotwonden. Gelukkig hebben de artsen geen amputaties hoeven te verrichten. In het statige paleis waren honderd bedden, een verbandkamer en een operatiekamer beschikbaar. Aanvankelijk moest enig wantrouwen worden overwonnen toen de Nederlanders voor Duitsers werden aangezien. Gelukkig kon mevrouw Heemskerk-de Zaremba de eerste dagen als tolk fungeren.
De artsen en verpleegkundigen verbleven in het paleis dat als noodziekenhuis was ingericht. Mevrouw Heemskerk-de Zaremba nam haar intrek in het Astoria Hotel, van waaruit ze op audiëntie ging bij de echtgenote van de Tsaar die haar ontving in een verpleegstersuniform. Ze reisde zelfs helemaal naar Kiev om op audiëntie te gaan bij de moeder van de Tsaar. Het noodhospitaal en de medische staf maakten gebruik van het logo van het Rode Kruis en werden gesteund door het Russische Rode Kruis. Er werd een kolonel toegevoegd als liaisonofficier tussen het Russische leger en Rode Kruis en het noodhospitaal.
Wegens beperkte financiële middelen zou de uitzending van de medische staf niet langer dan een half jaar duren.
Terugblik Heemskerk-de Zaremba
In twee op een volgende edities van het Algemeen Handelsblad in september 1916 stond een interview met mevrouw Heemskerk-de Zaremba over de Nederlandse ambulance onder de titel ‘Uit het rijk van den Tsaar’. Zij was recent terug uit Rusland, verbleef in het luxe Palace hotel in Scheveningen om uit te rusten en verhaalde over haar ervaringen met het noodziekenhuis. Ze vertelde een aantal zeer aangrijpende verhalen over gesprekken met gewonde militairen over de gevechten aan het front en hun vaak ontwrichte thuissituatie.
Mevrouw Heemskerk-de Zaremba meldde in het interview dat Visser niet veel te doen had bij het noodziekenhuis. “Onze administratie, waarvan wij ons hadden voorgesteld, dat zij geheel en al in het Hollandsch zou kunnen worden gevoerd, moest al heel gauw in handen worden gelegd van een Russischen administrateur, omdat alle afrekeningen in het Russisch moesten geschieden; zoodoende werd het baantje van onzen administrateur een sinecure. Daarom zal de heer Visser, die nu nog de Hollandsche rekeningen bijhoudt ook binnenkort repatrieeren.”
Terugblik Visser
In 1948 werd Visser ambassadeur in Moskou. Het was toen een hele andere tijd.
Na zijn pensionering schreef hij in 1952 een boek over zijn ervaring in Rusland en de Sovjet-Unie. Hij keek in het begin van het boek terug op de periode dat hij in Rusland was voor het Comité en het Russische Rode Kruis.
“In die dagen kreeg ik de gelegenheid het Russische front te bezoeken in de nabijheid van Minsk.” Visser reisde daar ‘embedded’ heen met een groep journalisten van de wereldpers, waaronder ook een vertegenwoordiger van de Nederlandse kranten.
“Ik was daar in de voorste loopgraven, die tot dicht bij de stellingen der Duitsers reikten; men gaf mij de gelegenheid over het gevechtsterrein te vliegen; daarna steeg ik met een tweetal officieren op in een kabelballon waar ik de indruk kreeg, dat wij een voortreffelijk mikpunt vormden voor de vijand. Ik was getuige van een artillerie-bombardement; bezocht hospitalen en veld-lazaretten. Men stelde mij in staat vlak achter het front een parade bij te wonen, waarbij onderscheidingen werden uitgereikt. Die avond was er ook een groot feest, waar de soldaten hun opwindende dansen uitvoerden. Toen wij na afloop in Minsk terugkwamen, vonden wij ons hotel waar wij de vorige nacht geslapen hadden in puin liggen”.
Terug in Sint-Petersburg ontmoette Visser veel diplomaten. In de gesprekken doken soms geruchten op over spanningen in de Russische samenleving. Weinigen waren zich bewust dat het broeide onder de bevolking van Rusland en dat dit zou gaan leiden tot de bloedige revolutie van 1917. Uitgezonderd de Nederlandse gezant Sweerts de Landas. Hij wees Visser, die meende dat het zo’n vaart niet zou lopen, er voortdurend op dat het helemaal mis zou gaan in Rusland. Sweerts zou gelijk krijgen, ook zijn huis en bezittingen in Sint-Petersburg werden tijdens de revolutie vernietigd.
Voor de bronvermelding van dit artikel: download de tekstversie in pdf.
Dit artikel werd ook gepubliceerd in het online geschiedenismagazine Historiek: lees hier.